Waarom heeft alleen Allah het recht om te worden aanbeden?

Geen enkel schepsel kan ooit gelijk zijn aan Allah.  Allah is namelijk de Schepper, terwijl al het andere is geschapen.  Allah is de Voorziener, terwijl al het andere wordt voorzien.  Allah is de Rijke, terwijl al het andere arm en behoeftig is.  Allah is Perfect vanuit alle opzichten, terwijl al het andere gebrekkig is vanuit alle opzichten.  Allah is Degene Die profijt geeft en schade berokkent, terwijl al het andere hier niets over te zeggen heeft.

Dus is de valsheid overduidelijk van degenen die anderen naast Allah aanbidden en aan Hem gelijkstellen, ongeacht of het gaat om een Engel, een Profeet, een vroom en ‘heilig’ persoon, een beeld of iets anders.  Allah is de Enige Die recht heeft op alle liefde en onderworpenheid.
(Taysier al-Kariem ar-Rahmaan fie Tafsier Kalaam al-Mannaan van Imam as-Sa’die, 1/79)

Elk kind wordt geboren als zuivere monotheïst

De Profeet Mohammed ﷺ zei:

‘Elk kind wordt geboren met de natuurlijke aanleg van het monotheïsme (zuivere aanbidding van de Schepper alleen), maar het zijn de ouders die het kind veranderen in een jood, een christen of een vuuraanbidder.’
(Sahieh al-Boekhaarie, 1385; Sahieh Moeslim, 2658)

Het recht van Allah & het recht van de dienaren

Moe’aadh ibn Djabal zei:

‘Toen ik eens achterop bij de Boodschapper van Allah ﷺ zat op een ezel genaamd ‘Oefayr zei hij tegen mij: ‘O Moe’aadh, weet jij wat het recht van Allah over de dienaren is en wat het recht van de dienaren over Allah is?’  Ik antwoordde: ‘Allah en Zijn Boodschapper weten het beter.’

Daarop zei hij: ‘Het recht van Allah over de dienaren is dat zij Hem aanbidden en geen enkele partner aan Hem toekennen. H et recht van de dienaren over Allah – de Almachtige en Majesteitelijke – is dat Hij niemand bestraft die geen partner aan Hem toekent.’

Daarop zei ik: ‘O Boodschapper van Allah! Zal ik de mensen dit goede nieuws vertellen?’ H ij antwoordde: ‘Vertel het hun niet, zodat zij hier niet op zullen vertrouwen.’
( Sahieh al-Boekhaarie, 7373; Sahieh Moeslim, 30)

Sleutel van het Paradijs en sleutel van de Hel

Aboe Dharr vertelde dat de Profeet ﷺ zei:  ‘Djibriel (de Engel Gabriël) kwam naar mij toe. Hij zei: ‘Degene van jouw gemeenschap die sterft zonder een partner aan Allah toe te kennen, zal het Paradijs binnengaan.’  Ik vroeg: ‘Zelfs als hij ontucht pleegt en steelt?’  De Profeet ﷺ antwoordde: ‘Zelfs als hij ontucht pleegt en steelt.’
(Sahieh al-Boekhaarie, 6268; Sahieh Moeslim, 991)

Djaabir ibn ‘Abdillaah zei:  ‘Een bedoeïen kwam bij de Profeet ﷺ en zei: ‘Wat zijn de zaken die (het Paradijs en de Hel) verplicht maken?’  De Profeet ﷺ antwoordde: ‘Degene die sterft zonder een partner aan Allah toe te kennen, zal het Paradijs binnengaan.  Degene die sterft terwijl hij een partner aan Hem toekent, zal de Hel binnengaan.’
(Sahieh Moeslim, 93)

De Profeet Mohammed ﷺ zei:  ‘Wanneer iemand getuigt dat niets het recht heeft om aanbeden te worden behalve Allah en dat Mohammed de Boodschapper van Allah is, zal Allah de Hel verboden voor hem maken.’
(Sahieh Moeslim, 28)

De Profeet Mohammed ﷺ zei:  ‘Geen dienaar getuigt oprecht vanuit zijn hart dat niets het recht heeft om aanbeden te worden behalve Allah en dat Mohammed Zijn dienaar en Boodschapper is, zonder dat Allah hem verboden zal maken voor de Hel.’
(Sahieh al-Boekhaarie, 128; Sahieh Moeslim, 32)

Het Paradijs zonder afrekening en zonder bestraffing voor degene die de Tawhied waarmaakt

‘Abdoellaah ibn ‘Abbaas zei:

‘De Boodschapper van Allah ﷺ zei: ‘De verschillende gemeenschappen werden aan mij getoond. Ik zag een Profeet met minder dan tien mensen, een Profeet met één of twee personen en een Profeet die niemand bij zich had.

Plotseling verscheen er een enorme menigte. Ik dacht dat dit mijn gemeenschap was. Maar er werd tegen mij gezegd: ‘Dit is Moesa (Mozes ﷺ) en zijn volk. Maar kijk naar de horizon.’ Ik keek en ik zag een enorme menigte. Er werd tegen mij gezegd: ‘Kijk naar de andere horizon.’ Ik zag een andere enorme menigte.

Er werd tegen mij gezegd: ‘Dit is jouw gemeenschap. Met hen zijn zeventigduizend mensen die het Paradijs zullen binnengaan zonder afrekening en zonder bestraffing.’

Toen stond de Boodschapper van Allah ﷺ op en hij ging zijn huis binnen. De mensen begonnen te praten over deze mensen die het Paradijs zullen binnengaan zonder afrekening en zonder bestraffing. Sommige mensen zeiden: ‘Misschien zijn zij degenen die de Boodschapper van Allah ﷺ vergezelden.’ Anderen zeiden: ‘Misschien zijn zij degenen die geboren zijn in de Islam en geen partners aan Allah hebben toegekend.’ Zo noemden zij nog andere dingen.

Toen kwam de Boodschapper van Allah ﷺ naar buiten. Hij zei: ‘Waar praten jullie over?’ De mensen vertelden hem waarover zij aan het praten waren.

Daarop zei de Boodschapper van Allah ﷺ: ‘Zij zijn degenen die anderen niet vragen om roeqyah (behandeling van de ziekte door middel van de Koran) voor hen te verrichten, die de ziekte niet behandelen door middel van vuur, die niet bijgelovig zijn en die op hun Heer vertrouwen.’

‘Oekkaashah ibn Mihsan stond op en zei: ‘Roep Allah aan om mij tot hen te laten behoren!’ De Boodschapper van Allah ﷺ antwoordde: ‘Jij behoort tot hen.’ Toen stond er een andere man op en zei: ‘Roep Allah aan om mij tot hen te laten behoren!’ Maar de Boodschapper van Allah ﷺ antwoordde: “Oekkaashah is jou daarmee voor geweest.’
(Sahieh al-Boekhaarie, 6541; Sahieh Moeslim, 220)

Wanneer je hiervan getuigt

De Profeet Mohammed ﷺ zei:

‘Wanneer iemand getuigt dat

– Niets het recht heeft aanbeden te worden dan Allah alleen, zonder enige partner

– Dat Mohammed Zijn dienaar en Boodschapper is

– Dat ‘Iesa (Jezus) de dienaar van Allah, Zijn Boodschapper, Zijn Woord dat Hij aan Maryam (Maria) heeft geuit en Zijn Geest is

– Dat het Paradijs werkelijkheid is

– En dat de Hel werkelijkheid is

Zal Allah hem het Paradijs binnenlaten, wat voor daden hij ook gedaan mag hebben.’
(Sahieh al-Boekhaarie, 3435; Sahieh Moeslim, 28)

De mensen om hulp vragen

Soefyaan ath-Thawrie zei:  ‘Ik heb liever dat ik tienduizend zilverstukken achterlaat waarvoor Allah mij rekenschap zal laten afleggen dan dat ik de mensen om hulp moet vragen.’

(Siyar A’laam an-Noebalaa- (Biografieën van de Voorgangers) van Imam adh-Dhahabie, 7/241)