De afgoderij van de pre-islamitische Arabieren

De pre-islamitische Arabieren geloofden dat Allah de Enige Schepper, Voorziener en Bestuurder van het heelal is, maar zij zonderden Hem niet af in de aanbidding.  Zij aanbaden anderen naast Allah om voor hen bij Hem te bemiddelen en om hen dichter bij Hem te brengen.

Allah – Verheven is Hij – zei:

وَالَّذِينَ اتَّخَذُوا مِن دُونِهِ أَوْلِيَاءَ

مَا نَعْبُدُهُمْ إِلَّا لِيُقَرِّبُونَا إِلَى اللَّهِ زُلْفَىٰ

‘Degenen die buiten Hem (Allah) beschermers nemen (en zeggen): ‘Wij aanbidden hen alleen zodat zij ons dichter bij Allah brengen.’

[Koran (Soerat az-Zoemar) 39:3]

وَيَعْبُدُونَ مِن دُونِ اللَّهِ مَا لَا يَضُرُّهُمْ وَلَا يَنفَعُهُمْ

وَيَقُولُونَ هَٰؤُلَاءِ شُفَعَاؤُنَا عِندَ اللَّهِ ۚ

‘Zij aanbidden buiten Allah datgene wat hen niet kan schaden en niet kan baten.  En zij zeggen: ‘Dit zijn onze bemiddelaars bij Allah.’

[Koran (Soerat Yoenoes) 10:18]

وَلَئِنْ سَأَلْتَهُمْ مَنْ خَلَقَ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضَ لَيَقُولُنَّ اللَّهُ ۚ

‘Als jij hun vraagt wie de hemelen en de aarde heeft geschapen, zullen zij zeker zeggen: ‘Allah.’

[Koran (Soerat Loeqmaan) 31:25]

قُلْ مَن يَرْزُقُكُم مِّنَ السَّمَاءِ وَالأَرْضِ

أَمَّن يَمْلِكُ السَّمْعَ والأَبْصَارَ

وَمَن يُخْرِجُ الْحَيَّ مِنَ الْمَيِّتِ وَيُخْرِجُ الْمَيَّتَ مِنَ الْحَيِّ

وَمَن يُدَبِّرُ الأَمْرَ

فَسَيَقُولُونَ اللّهُ

فَقُلْ أَفَلاَ تَتَّقُونَ

‘Zeg: ‘Wie voorziet jullie vanuit de hemel en de aarde?  Of wie bezit het gehoor en het zicht?  Wie brengt het levende voort uit het dode en wie brengt het dode voort uit het levende?  En wie bestuurt de zaken?’  Zij zullen zeggen: ‘Allah.’  Zeg: ‘Vrezen jullie dan niet?’

[Koran (Soerat Yoenoes) 10:31]

Het eerste beeld dat bij de Ka’bah werd aanbeden

De meeste Arabieren hadden gehoor gegeven aan de oproep van Ismaa’iel (Ismaël ﷺ) tot de religie van zijn vader Ibraahiem (Abraham ﷺ). Zij aanbaden Allah en zij maakten de religie zuiver voor Hem. Dit ging zo door, totdat de tijd voor hen te lang werd en zij de vermaning vergaten. Toch behielden zij hun monotheïsme en enkele rituelen van de religie van Ibraahiem ﷺ.

Toen kwam ‘Amr ibn Loehayy, de leider van de stam Khoezaa’ah. Hij stond bekend om zijn enorme deugdzaamheid, liefdadigheid en ijver in de religie. De mensen hielden van hem en zij gehoorzaamden hem, omdat zij dachten dat hij tot de grote geleerden en de geliefden van Allah behoorde.

‘Amr reisde af naar Shaam (het gebied van Palestina, Syrië, Jordanië en Libanon) en hij zag hoe de mensen daar afgoden aanbaden. Hij beschouwde dit als een goede zaak en hij dacht dat dit de waarheid was, aangezien dit het gebied was waar de Profeten waren gestuurd en de Boeken waren geopenbaard.

Toen hij terugkeerde naar Mekka nam hij de afgod Hoebal met zich mee en hij plaatste deze in de Ka’bah. Hij riep de bewoners van Mekka op om partners aan Allah toe te kennen, waarop zij gehoor aan hem gaven. Daarna duurde het niet lang voordat de mensen van Hijaz (Arabië) de mensen van Mekka hierin volgden, aangezien zij de gezaghebbers over het Huis en de bewoners van de gewijde grond waren.

(Moekhtasar Sierat ar-Rasoel (Beknopte Biografie van de Profeet ﷺ) van Imam Mohammed ibn ‘Abdil-Wahhaab, blz. 12)